Een vaccin tegen het ongelijkheidsvirus
In dit artikel gaat Parcifal Bueno de Mesquita in gesprek met Squarewise over een meer ethische verdeling van bezit. Dit doet hij vanuit zijn interesse in grote vraagstukken met mondiale implicaties waarvoor internationale oplossingen gevonden moeten worden. Deze affectie voor natiestaat overstijgende thema’s maken voor hem duurzaamheid en het coronavirus interessante onderzoeksvelden.
2 april 2020, op het normaal chaotische Shanghai Pudong International Airport lijkt een serene rust te hangen. Bij elke ingang tot de luchthaven staan vroeg op deze donderdagochtend colonnes beveiligers in vol ornaat. De mondkapjes, witte isolatiepakken, spatbrillen en mobiele thermometers geven hen iets buitenaards op het toch al futuristisch ogende vliegveld. De enkeling die de luchthaven wilt betreden zal zich eerst moet overgeven aan deze poortwachters en hun rariteitenkabinet van gezondheidstesten.
Naast de paar bezoekers staan er enkele cargovliegtuigen eenzaam op het veertig vierkante kilometer grote vliegveld geparkeerd. Eén van deze cargovliegtuigen staat klaar voor vertrek met als bestemming de zwaar door corona getroffen regio Grand Est in Frankrijk, de vracht: ruim één miljard mondkapjes. Vlak voordat de motoren worden gestart komen er een paar zakenlieden jachtig aanlopen. Met geldkoffers vol dollars schieten zij de Chinese mondkopjeshandelaren tegemoet. Nog geen vijf minuten later worden de dozen met mondkapjes weer uitgeladen terwijl de Franse autoriteiten vol verbazing en met lege handen achterblijven.
Dit verhaal klinkt misschien fictief maar is gebaseerd op een artikel uit The Guardian. Deze schimmige mondkapjesdeal vond plaats en bovendien is deze kolossale lading mondmaskers sindsdien van de radar verdwenen. Zodoende lijkt deze deal op hydroxychloroquine als coronamedicijn: het leidde tot hoog gespannen verwachtingen maar mislukte uiteindelijk als geneesmiddel en had duidelijk aan te wijzen bijwerkingen. De maskers hadden heel veel levens kunnen redden maar waren uiteindelijk niet geslaagd in hun primaire functie, Grand Est zat immers nog steeds zonder mondkapjes, en tonen de schaduwzijde van de economie: marktwerking in optima forma!
Een economie waarin elk goed, hoe belangrijk voor het collectief dan ook, wordt verkocht aan de hoogste bieder. Oftewel, de economie zoals wij hem hebben ingericht en dat is best een onaangenaam besef. De val van de muur in 1989 had immers het gelijk van de markt en het privaateigendom bewezen. Voortaan geen Vadertje Staat maar BV Nederland, voortaan geen Keynes maar Hayek en voortaan geen solidariteit maar marktwerking. Bovendien, zijn wij niet allemaal opgevoed met het idee dat de private sector efficiënter is dan de publieke?
Gelukkig toont de coronacrisis ons meer dan de economische brandhaard die zich onder de medische oppervlakte bevindt. Zij laat ook zien dat onze gewoontes niet in steen gegraveerd zijn: als het gevaar acuut is kan de mens veranderen! Wij hebben immers fysiek contact taboe gemaakt en de corona-app maakt koehandel tussen privacy en gezondheid mogelijk; dit allemaal in strijd tegen het coronavirus. Nu we duizenden ic-patienten hebben ingeruild voor tienduizenden extra werklozen, zijn wij dan ook bereid radicaal te veranderen in het gevecht tegen het ongelijkheidsvirus? En zo ja, wat is dan ons vaccin tegen deze hardnekkige ziekte?
Terwijl de wereld stil stond en er ruimte was voor bezinning ging ik de digitale dialoog aan met de transitiemakers van Squarewise. Het werd een open gesprek waarin werd gedurfd te dromen. Hierin stond de mogelijke herverdeling van materieel bezit en de rol die hierin is weggelegd voor de energietransitie en technologie centraal; dit artikel is een reflectie van deze gesprekken. Het waren niet alleen plezierige conversaties, zij boden ook ruimte voor verdieping. Ten eerste is kennisoverdracht één van de “producten” die Squarewise als denktank levert. Nog veel belangrijker is dat hun visie, waarin zowel het welzijn van buurtbewoners als de lokale energietransities centraal staan, naadloos aansluit bij dit vraagstuk. In dit artikel zijn de stellingnames van de transitiemakers vervlochten met theorieën van bekende economen.
De overheid is dood, lang leve de overheid?
Natuurlijk is de overheid de afgelopen decennia flink uitgehold. Want wie vond tot voor kort immers niet dat het fabriceren van medicijnen net zo sterk een private aangelegenheid was als het verhandelen van een auto? Met de recente voorbeelden van extreme marktwerking en waarin dit kan resulteren op het netvlies gebrand lijkt het politieke tij echter te keren. Neem Jan Terlouw die als D66-erelid een verrassend sociaaldemocratische uitspraak deed toen hij zei tegen marktwerking in de zorg te zijn ‘want de markt heeft helemaal geen zin in grote voorraden mondkapjes, die kosten geld.’
Bovendien lijkt ook de maatschappij steeds meer weemoedig terug te verlangen naar de verzorgingsstaat. De boeken van Thomas Pikkety staan immers al jaren geregeld in de AKO boeken top 10. Zodoende lezen honderdduizenden Nederlanders zijn lofzang op een actieve overheid.
Volgens Pikkety groeit de welvaartskloof al meer dan tweehonderd jaar. Bovendien is het verdelingsvraagstuk volgens hem niet afhankelijk van technologie of economie maar een politieke kwestie. In Pikkety’s wereld is een eerlijke verdeling van bezit een politieke keuze die strookt met de heersende ideologie. Vermogens- en erfbelasting moeten volgens hem zorgen voor een meer egalitaire verdeling van bezit.
Zodoende kan de oorzaak van de welvaartskloof volgens hem worden gevonden in het stemhokje. Wie de maatschappelijke trends dus volgt kan haast niet anders dan vermoeden dat de overheid als actieve speler in het maatschappelijk speelveld een renaissance tegemoet staat. Ik vroeg mij af hoe de transitiemakers van Squarewise hier tegenover stonden. Zagen zij een grote rol voor de overheid en hoe moest die rol er dan uit zien?
In het gesprek met Dian Kroes bleek maar weer eens dat de coronacrisis een disbalans tussen publiekelijk en privaat bezit lijkt te tonen. Zo gaf hij aan dat financieel gewin over elementaire maatregelen als medische mondkapjes bij schaarste onrechtvaardig is, zeker ten tijde van een crisis. Hij gebruikte als voorbeeld de Amsterdamse ijsverkoper die besloot zijn assortiment uit te breidden met gecertificeerde mondkapjes. Medische mondkapjes verkopen op de consumentenmarkt is vast en zeker rendabeler dan take-away-ijs, maar moeilijk te verdedigen met een tekort in de medische wereld.
Jeske Zonneveld vulde deze stelling aan door te stellen dat in crisistijden de staat noodzakelijke processen zou moeten aansturen: de markt is hierin, zonder overheidssturing, incapabel. De consument of instantie die de hoogste prijs biedt is immers niet altijd gelijk aan de partij die het desbetreffende goed ook het hardst nodig heeft. Het idee dat de overheid een solide basis zou moeten leggen voor elementaire goederen waar de markt vervolgens weer in opereert is overigens even oud als het concept marktwerking zelf. Adam Smith stelde 250 jaar geleden in zijn Magnum Opus Wealth of Nations al dat elementaire zaken als onderwijs en zorg publiekelijk gefaciliteerd en gereguleerd moesten worden.
Jeske sprak verder de hoop uit dat in een postcorona-tijdperk meer instanties worden beoordeeld op hun maatschappelijke impact in plaats van louter op hun winstgevendheid. Zij noemde woningcorporaties als voorbeeld van succesvolle missiegedreven instanties.
Woningcorporaties worden immers a priori beoordeeld op de mate waarin zij kwalitatieve woningen leveren tegen een schappelijke prijs en in mindere mate op hun winst- en verlies-rekening. Jeske noemde specifiek het Schip, een artistiek volkswoningbouwcomplex in de Amsterdamse Spaarndammerbuurt: ‘een duur en onrendabel project maar van belang voor het woongenot van de buurtbewoners.’ Oftewel, geen afstand nemen van efficiëntie als graadmeter voor succes maar een verrijking van dit fenomeen met variabelen als impact en welzijn.
Leonie Van der Steen gaf ook aan een rol te zien voor bestuurlijk handelen. Net als Pikkety denkt zij dat door een bezitsverdeling die gebaseerd is op erfenis, rente, land, eigendomsrechten en status privaatbezit een zelfvervullende voorspelling wordt. Het zijn immers allemaal verworven rechten waar geen geleverde dienst tegenover staat. Zodoende creëert het economisch systeem op passieve wijze ongelijkheid. Deze ongelijkheid verdwijnt niet automatisch door technologische vooruitgang: hier zijn (radicale) politieke beslissingen voor nodig.
Naast dat de overheid volgens Leonie dus een sterkere nivellerende functie zou moeten uitoefenen herkent zij ook een innovatieve werking. Uit grote metastudies blijkt inderdaad dat ideologie, en niet zozeer feiten, hebben geleid tot het idee dat innovatie een private aangelegenheid is. Het zijn niet de techentrepreneurs van deze aarde, als Marck Zuckerberg of Bill Gates, die het geduld of – in eerste instantie – het kapitaal hadden om revolutionaire technologieën te bedenken.
Neem de Iphone: zowel het touchscreen om de telefoon te bedienen, de WIFI om de internettoegang mogelijk te maken en assistente SIRI zijn allemaal staatsuitvindingen. Oftewel, de overheid zaait en verzorgt zodat multinationals de rijpe vruchten kunnen plukken van de boom der vooruitgang.
Dat de overheid deze twee cruciale functies bezit betekent echter niet dat Leonie gelooft in een sterk uitdijende overheid. Zij ziet de overheid primair als actor voor het creëren van een milieu waarin economische en sociale verandering mogelijk is. Die omwenteling moet volgens haar toch echt uit de maatschappij zelf komen. ‘Het gewenste alternatief zal een beweging van commons, het gemeenschappelijk delen van natuurlijke hulp- en informatiebronnen, zijn. Een maatschappij waarin wij ons zelf weer nauwer betrokken voelen bij onze directe omgeving, daar verantwoordelijkheid voor nemen en daar óók de baten van hebben. Deze betrokkenheid creëert vervolgens weer verwantschap, liefde, tolerantie, openheid en is bovendien een oplossing voor veel problemen die we nu allemaal voelen, door doorgeschoten ‘facilitering’ en individualisering.’
Leonie haalde hierbij het voorbeeld van gemeenschappelijke tuinen aan. Inderdaad geslaagde initiatieven waarin het verdelingsvraagstuk vaak niet eens een rol speelt. Door de betrokkenheid van de participanten houden zij rekening met elkaar. Bovendien ontstaat er op natuurlijke wijze een harmonieuze verhouding tot de lusten en lasten van de verschillende betrokkenen zonder dat de overheid hier een rol in speelt.
Toekomst in technologie?
Naast dat Nederland steeds meer nostalgische gevoelens koestert jegens de welvaartstaat lijkt ook een tweede stroming, waarbij technologische vernieuwing zal leiden tot een rechtvaardigere bezitsverdeling, aan populariteit te winnen. Voorman van deze stroming is Jeremy Rifkins. Rifkins stelt in zijn post-kapitalistische theorie over de Collaborative Commons dat dankzij nieuwe technieken als The Internet Of Things, duurzame energie en 3D-printen onze productiviteit exponentieel zal stijgen.
Door deze technologische ontwikkelingen ontstaat er een nieuw economisch paradigma waarbij de marginale kosten bijna geheel zijn verdampt. Het lokaal printen van bijvoorbeeld fietsen op zelf opgewekte hernieuwbare stroom behelst immers grote investeringen. Zijn die investeringen echter gedaan dan is de stukprijs per fiets nihil. Het fabrieksmatig produceren van diezelfde fiets vergt aan de andere kant haast geen investeringen omdat de fabrieken en machinerie al op grote schaal beschikbaar zijn maar elke fiets die van deze band komt af rollen kost structureel meer arbeids- en energiekosten. Laat staan als deze fiets ook nog de halve wereld overgevlogen moet worden.
Volgens Rifkins creëren we met de marginale prijs als artefact uit het verleden een genivelleerde utopische economie. Ondernemers verdienen immers hun geld door te concurreren op de kostprijs van een product. Is de kostprijs voor alle producenten even laag dan valt er dus niet op deze kostprijs te concurreren en dus ook niet op te verdienen. Produceren gebeurt dan niet meer uit eigen maar uit collectief belang. Een fiets wordt niet meer gefabriceerd om rijk van te worden maar louter omdat er behoefte aan is. Wordt er geproduceerd voor het collectief dan zal ons totaal aan bezit dus ook steeds meer publiekelijk worden.
Dit technologische en sociale proces wordt nog verder versterkt doordat er geen duidelijk onderscheid meer zal zijn tussen producenten en consumenten. In plaats daarvan gaan we volgens Rifkins naar een maatschappij opgebouwd uit prosumers, consumenten die ook produceren.
Bovendien komen wij zodoende in een maatschappij vol sociale entrepreneurs: individuen die initiatiefrijk handelen, niet uit persoonlijk maar publiekelijk belang. Aangezien de markt nu overspoeld wordt met producenten die kunnen aanbieden tegen dezelfde lage prijs verliest concurrentie haar laatste beetje glans. Oftewel, met de juiste maatschappelijke houding zal de wereld door de progressieve wind destijds vanzelf naar een rechtvaardigere verdeling toe drijven.
In gesprek met Marcel Heskes raakten wij al telefonerend verzeild in de theorieën van Rifkins. Net als Rifkins gelooft Marcel in een gecollectiviseerde economie die wordt ondersteunt door technologie. Denk bijvoorbeeld aan een algoritme dat aan de hand van variabelen als behoefte, passie en talent bepaald aan welk collectief doel je het best zou kunnen bijdragen en op welk deel van de collectieve opbrengsten je recht hebt. Naast de technologische innovatie zal er volgens Marcel ook een maatschappelijke verandering moeten plaatsvinden. We moeten dan immers af van het idee dat materie toegeëigend kan worden en accepteren dat wij produceren voor het collectief. Of, zoals Marcel het verwoordde: ‘Ik ben mij terdege bewust van mijn geprivilegieerde positie en het is uiteraard een uitdaging die af te bouwen zonder gevoelens van gemis en twijfel.’
Als een algoritme voortaan aan de hand van variabelen bepaald dat er uit mijn printer een fiets komt rollen terwijl uw computer helpt bij het klimaatneutraal maken van de woonwijk, wie bepaald dan dit algoritme? Niels Rood stelde dat dit zou moeten gebeuren vanuit een groep burgers. Deze groep mensen, de coordinate collective, zou dan moeten bestaan uit een dwarsdoorsnede van de samenleving en een groep deelnemers die expertise hebben op een bepaald thema. Bovendien moet er een manifest zijn met randvoorwaarden waaraan voldaan dient te worden om participatie en vertrouwen van de burger te garanderen. Volgens hem is het irrealistisch om dit op grote schaal te realiseren maar zijn er vele kleinschalige initiatieven waarin dit nieuwe paradigma wél geslaagd is.
Aron Klapwijk maakte de notie dat een dergelijk systeem alleen kan werken als burgers eigenaar worden van de data die zo’n algoritme voedt. Zij bepalen uiteindelijk zelf of zij deze data delen, gaan zij hiertoe over dan staat hier ook een compensatie tegenover. Leonie maakte de kanttekening dat het niet alleen belangrijk is dat burgers participeren in een dergelijke coordinate collective maar ook ‘boven de technologische materie staan’. Oftewel, dat in ieder geval een gedeelte van de maatschappij beseft hoe er invloed op een dergelijk algoritme kan worden uitgeoefend.
Natuurlijk zijn er ook kanttekeningen te plaatsen bij Rifkins en zijn Zero Marginal Cost Society. Zo kende Leonie technologie geen leidende kracht achter het innoveren van de economie toe. In haar visie is technologie primair een voorwaarde in deze transitie. De welvaartskloof is echter nog niet direct opgelost met digitale platforms die lokale optimalisatie van vraag en aanbod mogelijk maken wat de marginale kosten reduceert. Tenslotte zag zij veel van Rifkins theorie eerder als toekomstvisioen dan contemporaine oplossing: ‘het “oogsten” van energie, het uitruilen en transporteren van energie en vele andere zaken vragen nog verregaande technologische innovatie om succesvol te kunnen zijn.’
De impact op de energietransitie
Natuurlijk kwamen in de gesprekken ook de invloed van deze economische alternatieven op de energietransitie naar voren: dit is immers het expertise gebied van Squarewise. Leonie gaf aan dat juist de energietransitie zich leent voor een volledige overgang naar publiekelijk bezit. Volgens haar is energie namelijk een vitale dienst: ‘het maakt leven mogelijk, daarmee zou het nooit in private handen moeten zijn.’ Hierbij merkte Leonie op dat de transitie voornamelijk centraal wordt aangestuurd. Biomassa, waterstof en warmtenetten worden nu top-down gerealiseerd: een grote energiemaatschappij dan wel de overheid zorgt dat het aangevoerd wordt om vervolgens een verdeling te maken tussen de lusten én lasten. Volgens haar kleven er nadelen aan dit systeem: het is kwetsbaar voor machtsmisbruik en voor externe aanvallen op het energienetwerk. Als bijvoorbeeld een grote biomassa centrale wordt gehackt waardoor deze buiten werking treedt dan is de impact voor de stroomafnemers kolossaal.
Leonie ziet dan ook meer in een publiekelijke verdeling zoals Rifkins die voorstaat in bezit van prosumers in plaats van in overheidshanden. Hierdoor ontstaan er autarkische lokale kernen: dorpen en steden met een eigen smartgrid waarvan de energie lokaal wordt opgewekt en opgeslagen. Voor de optimalisatie tussen deze verschillende netwerken zou dan een centrale publieke dienst vervolgens het totaal aan energie tussen de verschillende netwerken kunnen uitbalanceren. Aron vulde dit idee aan door te stellen dat deze ontwikkeling in de energietransitie al in de startblokken staat. Hierbij noemde hij het Amsterdamse project Schoonschip. In deze duurzame drijvende woonwijk, ironisch genoeg gesitueerd naast een oud industrieterrein, zijn de bewoners prosumers die de energie leveren voor hun eigen smartgrid. Per woning wordt het verbruik bijgehouden door slimme meters. De energie wordt vervolgens geleverd door onder andere de zonnecollectoren op de daken. Als er een overschot aan energie is dan kan dit worden opgeslagen in de daarvoor bestemde accu’s. Bij stroomuitval of een tekort aan opgewekte stroom kan met deze accu’s de noodverlichting en de pompputten worden aangestuurd. Hierdoor hebben de 46 woningen slechts één gedeelde aansluiting op het centrale energienetwerk. Zij zijn dus bijna geheel onafhankelijk van energiemaatschappijen.
Conclusie
Mocht de volgende pandemie, misschien wel Covid-20, uitbreken hoop ik deze, de economische context en de medische consequenties hiervan radicaal anders te kunnen beschrijven. Misschien een minder spannend verhaal maar wél een vertelling met een goed einde. Een utopisch toekomstvisioen waarin niet bankbiljetten en onderhandelingsvaardigheden bepalen hoe medische mondkapjes worden gedistribueerd maar de behoefte naar deze voorzorgsmaatregelen. Als Grand Est opnieuw hard wordt getroffen dan zal juist deze regio door een collectief besluit genoeg mondkapjes ter beschikking hebben.
In de gesprekken met de transitiemakers van Squarewise bleek dat ook zij bezig zijn met de zoektocht naar een meer ethische verdeling van materieel bezit. Tijdens onze conversaties werden de theorieën van Rifkins al dan niet in synthese met die van Pikkety veelvuldig als oplossing aangedragen. Erf- en kapitaalbelasting kunnen in combinatie met algoritmes geprogrammeerd door coordinating collectives een afschaffing van privaatbezit mogelijk maken. In het geval van de energietransitie is deze herverdeling meer dan een vage droom. Projecten als Schoonschip bewijzen dat deze ontwikkelingen al onderdeel zijn van onze realiteit. Zal het blijven bij losstaande projectjes en uitzonderingen die de regel bevestigen? Of geven deze projecten ons een inkijkje in de toekomst? Zullen prosumers die in evenwicht staan met de natuur het “nieuwe normaal” vormen? Dat bepalen wij uiteindelijk zelf.
Indammen en vergaand controleren bij coronacrisis is geen duurzame oplossing
De circulaire economie en zijn invloed op de energietransitie